Voluit

Maandagmorgen, half 9. Een morgen met een waterige zon, nog een beetje fris op de huid. Ik had mijn zoontje naar de opvang gebracht. Ik liep in de Albert Heijn, met een mandje. En mijn ziel onder de arm.

Mijn kaasboer was er al, zag ik. Daar was het warmer dan bij de blauwe broeder, wist ik. Ik snelde zijn zaak binnen. Het was er nog een beetje donker, de kazen lagen nog te slapen, de kaasboer had zijn hoedje nog niet op. Maar natuurlijk was ik welkom. Als altijd.

En we kletsten, als altijd. Arie vertelde me dat ze met pensioen zouden gaan. De zaak zoals de zaak nu was, zou sluiten. Hij vertelde dat hij niet treurig was, wel tevreden. Het was goed. Het was een mooie tijd geweest. Hij had genoten van zijn vak. Nu was het tijd aan een nieuw hoofdstuk te beginnen.

Arie vertelde dat het contact met de klant zo betekenisvol was geweest. Eén klant noemde hem ‘zijn dokter’. Door de wekelijkse aandacht van Arie voelde deze klant zich goed en had hij geen ‘echte’ dokter meer nodig. We waren het roerend met elkaar eens dat het leven mooi wordt door dat soort grote kleine ontmoetingen.

Alsof hij het rook, vroeg Arie hoe het met mij ging. Ik kon mij in die kleine ontmoeting niet groot houden. Kon niet anders dan eerlijk zijn dat het helemaal niet zo goed met me ging. Dat ik verdrietig was, angstig en gespannen. Daar, aan de balie, boven de slapende kazen, pakte Arie mijn handen in zijn grote handen. Hij kende het gevoel, hij was in zijn leven twee keer verrast door kanker.

“Meisje”, zei hij “Onthoud de woorden van Toon Hermans: blijf opgewekt en dankbaar.” Het leven is niet te controleren. Het enige wat ons te doen staat, is het leven te leven. Dankbaarheid te voelen voor wat was. Aandacht te hebben voor vandaag. Opgewekt te blijven over de toekomst.

Na zijn diagnose, gaf Arie zijn medicijn. Klassieke muziek. Het had hem door donkere dagen geholpen. Op een klassiek concert kon hij weken teren. Nagenieten. Emoties een plek geven. De helende kracht van klassieke muziek. Zijn recept schreef Arie op het kaaspapier van de geitenkaas die ik kocht: BWV 140, 147, 82 en 106.

Komende zondag kijkt Arie samen met zijn vrouw terug op hun hoofdstuk als kaasboer. In een licht, gastvrij en rustig café. Vanaf die plek schrijf ik nu over onze grote kleine ontmoeting. Als één van de schakels van de ketting. Zodat ook ik straks een hoofdstuk kan afsluiten. En ik constateer: de diagnose en het recept van Arie waren perfect. Opgewekt en dankbaar, met Bach op vol volume, het leven leven.

Johann Sebastian Bach – Wachet auf, ruft uns die Stimme (BWV 140)

Kein Aug hat je gespürt,
Kein Ohr hat mehr gehört,
Solche Freude.
Des sind wir Froh,
Io, io!
Ewig in dulci jubilo.

Over heelwording van wat gebroken is.